4Gij zijt geen God, wien de boosheid behaagt, Nooit is de zondaar U welkom;
5Geen goddeloze mag Voor uw ogen verschijnen! Gij haat al wie ongerechtigheid pleegt,
6En leugenaars richt Gij te gronde; De man van bloed en bedrog Is een afschuw voor Jahweh.