9Neen, Ik heb den stier uit uw stallen niet nodig, En geen bokken uit uw kooien.
10Want Mij behoren alle dieren in het woud, Het vee en het wild op de bergen;
11Ik ken alle vogels in de lucht, Van Mij is wat zich beweegt op het veld.
12Had Ik honger, Ik behoefde het ú niet te zeggen, Want Mij behoort de aarde met wat ze bevat.
13Of zou Ik soms stierenvlees eten, En bokkenbloed drinken?