2Gij zijt de schoonste onder de kinderen der mensen, Aanminnigheid ligt op uw lippen, Zo heeft God U voor eeuwig gezegend.
3Gord uw zwaard om de heupen, o held, Omkleed U met glorie en luister;
4Vol moed op uw ros voor waarheid, onschuld en recht! Uw rechterhand lere U machtige daden;
5Scherp zijn uw pijlen: volkeren liggen onder uw voet, ‘s Konings vijanden ontzinkt de moed!
6Uw troon staat vast in de eeuwen der eeuwen, Uw koningsschepter is een schepter van recht;