7Al die mij haten, smoezelen onder elkander, En denken het ergste van mij:
8“Een helse pest kleeft hem aan; Waar hij ligt, blijft hij liggen!”
9Zelfs mijn vriend, op wien ik vertrouwde, En die mijn brood heeft gegeten, heft de hiel tegen mij op.
10Maar wees Gij mij genadig, o Jahweh; Richt mij weer op, om het hun te vergelden.
11Hieraan erken ik, dat Gij mij bemint: Als mijn vijand niet over mij juicht,
12Maar als ik gezond word, en Gij mij behoudt, En mij eeuwig voor uw aangezicht plaatst.
13Geloofd zij Jahweh, lsraëls God Van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen, Amen!