8Zij verzadigen zich met het vet van uw woning, Gij laaft ze aan uw stroom van geneugten.
9Want bij U is de bron van het leven, In ùw licht aanschouwen wij licht.
10Blijf uw goedertierenheid tonen aan hen, die U vrezen, Uw gerechtigheid aan de oprechten van hart;
11Laat geen trotse voet mij vertrappen, Geen goddeloze vuisten mij slaan.