2Want Hij heeft ze op de zeeën gegrond, En geplant op de stromen.
3Wie mag de berg van Jahweh bestijgen, Wie zijn heilige stede betreden?
4Die rein is van handen, en zuiver van hart; In wiens ziel geen bedrog is, en die geen valse eden zweert.
5Hij zal zegen van Jahweh ontvangen, En loon van den God van zijn heil: