5Maar de rechtvaardige, zelfs als hij slaat, is een zegen, En als hij mij tuchtigt, nog balsem op het hoofd. Mijn hoofd zal niet schudden, wanneer ze vermanen, En als ze kastijden, stijgt mijn gebed nog omhoog;
6En al word ik door mijn rechters gestenigd, Zij horen van mij enkel vriendelijke woorden.
7Als barsten en scheuren in de akker Liggen mijn beenderen verstrooid aan de rand van het graf:
8Maar op U, Jahweh mijn Heer, blijven mijn ogen gericht, Tot U neem ik mijn toevlucht: giet mijn leven niet weg!
9Behoed mij voor het net, dat men mij heeft gespannen, En voor de strikken der zondaars;