6Jahweh doet wat Hij wil In hemel en aarde, in zeeën en diepten.
7Hij laat de wolken verrijzen Aan de kimmen der aarde; Smeedt de bliksem tot regen, Haalt de wind uit zijn schuren.
8Hij was het, die Egypte’s eerstgeborenen sloeg, Van mensen en vee;
9Die tekenen en wonderen deed in uw midden, Egypte, Tegen Farao en al die hem dienden;
10Die talrijke volken versloeg, En machtige koningen doodde:
11Sichon, den vorst der Amorieten, En Og, den koning van Basjan. Hij was het, die alle vorsten vernielde En alle koninkrijken van Kanaän;
12En die hun land ten erfdeel gaf, Tot bezit aan Israël, zijn volk.
13Uw Naam duurt eeuwig, o Jahweh, Uw roem, o Jahweh, van geslacht tot geslacht;