2Heer, hoor mijn klagen; Laat uw oren toch luisteren Naar mijn bidden en smeken!
3Ach Jahweh, zo Gij de zonde gedenkt, Ach Heer, wie zou het bestaan?
4Neen, bij U is vergeving, Opdat ik vol hoop U zou vrezen, o Jahweh.
5Mijn ziel schouwt hunkerend naar zijn belofte, Mijn ziel smacht naar den Heer;
6Meer dan wachters naar de morgen,
7Ziet Israël naar Jahweh uit. Want bij Jahweh is ontferming, En overvloed van verlossing;