101Van alle slechte paden houd ik mijn voeten, Om uw woord te volbrengen;
102En van uw voorschriften wijk ik niet af, Want Gij hebt ze mij zelf onderwezen.
103Hoe zoet voor mijn gehemelte is uw bestel, Meer dan honing voor mijn mond;
104Door uw inzettingen ben ik verstandig geworden, En haat dus ieder leugenpad.
105Uw woord is een lamp voor mijn voeten, En een licht op mijn pad;
106Ik heb gezworen, en zal het gestand doen, Uw rechtvaardige voorschriften te onderhouden.
107Ach, Jahweh, ik ga zo diep gebukt, Wek mij ten leven naar uw bestel;
108Wil de offeranden van mijn mond aanvaarden, o Jahweh, En onderricht mij in uw geboden.
109Al zweeft mijn leven in voortdurend gevaar, Toch vergeet ik nimmer uw wet;
110En al leggen de bozen mij strikken, Van al uw bevelen wijk ik niet af.