7Geweldig is God in de gemeenschap der heiligen, Machtig, ontzaglijk boven allen om Hem heen!
8God der heirscharen, Jahweh, wie komt U nabij; Uw almacht en trouw omringen U, Jahweh!
9Gij beheerst de onstuimige zee, En bedaart de bruisende golven;
10Gij hebt Ráhab weggetrapt als een kreng, Uw vijanden uiteen gejaagd door uw machtige arm.
11Van U is de hemel, van U is de aarde; Gij hebt de wereld gegrond met wat ze bevat.
12Het Noorden en Zuiden, Gij hebt ze geschapen; Tabor en Hermon prijzen uw Naam!
13Aan U de arm met heldenkracht; Uw hand is sterk, uw rechter verheven.
14Recht en gerechtigheid dragen uw troon, Genade en trouw gaan voor uw aangezicht uit!
15Gelukkig het volk, dat nog jubelen kan, En wandelen in het licht van uw aanschijn, o Jahweh;
16Dat zich altijd verheugt in uw Naam, En in uw gerechtigheid roemt.
17Want Gij zijt onze heerlijke schutse, Door uw goedheid heft onze hoorn zich omhoog: