9Mijn oog versmacht van ellende. De ganse dag, Jahweh, roep ik U aan, En strek mijn handen naar U uit:
10Of doet Gij aan de doden nog wonderen, Staan de schimmen soms op, om U te loven?
11Zal men in het graf van uw goedheid gewagen, Van uw trouw in de afgrond;
12Zal men in de duisternis uw wondermacht kennen, Uw gerechtigheid in het land van vergeten?