11Zet het hun vorsten betaald als Oreb en Zeëb, Als Zébach en Salmoenna,
12Met al hun groten, die zeggen: Laat ons het land van God gaan bezetten!
13Maak ze aan dwarrelende blaren gelijk, o mijn God, En aan kaf voor de wind!
14En zoals het vuur de bossen verteert, De vlammen de bergen verzengen: