2Hoelang nog zult gij onrechtvaardige vonnissen vellen, En voor de bozen partij blijven trekken?
3Neemt het op voor zwakken en wezen, Geef den geringe en verdrukte zijn recht:
4Redt den behoeftige en arme, En rukt ze uit de handen der bozen!
5Maar ze hebben verstand noch begrip; ze tasten in duisternis rond, En brengen alle grondslagen der aarde aan het wankelen!
6Ik had gezegd: Gij zijt goden, Zonen van den Allerhoogste, gij allen;
7Maar gij zult sterven als mensen, En als een der afgoden vallen!
8Sta op, o God, en richt de aarde; Want alle volkeren behoren U toe!