13Het everzwijn uit het woud hem ontwortelt, Het veldgedierte hem kaal vreet?
14Jahweh der heirscharen, ach, keer toch terug, Blik neer uit de hemel, zie toe; Zoek deze wijnstok weer op,
15De stek, die uw rechterhand heeft geplant!
16Laat, die hem als vuilnis verbranden, Vergaan voor uw dreigende blik!
17Maar laat uw hand op de man blijven rusten, Uw rechter op het mensenkind, dat Gij groot hebt gebracht;
18Laat ons toch nimmermeer van U wijken, Maar doe ons weer leven, en wij eren uw Naam!
19God der heirscharen, Jahweh, richt ons weer op; Laat uw aanschijn lichten, dat we worden gered!