2Overdag zoek ik in mijn benauwdheid den Heer, ‘s Nachts strekken mijn handen zich uit, onvermoeid.
3Mijn ziel weigert troost: denk ik aan God, ik moet kreunen; Peins ik na, mijn geest is verslagen.
4Ik kan mijn ogen niet sluiten, En van onrust niet spreken.
5Ik denk aan de oude dagen terug, En herinner me weer de vroegere jaren;