4Hij zal recht verschaffen aan het volk in verdrukking, De armen helpen, maar den verdrukker vertrappen.
5Hij zal leven, zolang de zon blijft stralen, Met de maan van geslacht tot geslacht;
6Hij zal neerdalen als regen op de beemden, Als een bui, die de aarde besproeit.
7In zijn dagen zal de gerechtigheid bloeien, En een volheid van vrede, totdat de maan niet meer schijnt.
8Van zee tot zee zal Hij heersen, Van de Eufraat tot de grenzen der aarde.
9Zijn tegenstanders zullen de knie voor Hem buigen, Zijn vijanden in het stof moeten bijten;
10De koningen van Tarsjisj en zijn kusten, Zullen Hem geschenken brengen. De koningen van Sjeba en Seba Zullen Hem hun schatting betalen;
11Alle vorsten Hem huldigen, Alle volken Hem dienen.
12Want Hij zal den arme tegen den rijke beschermen, En den verdrukte, die geen helper meer heeft;