9Want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd, Op mij valt de smaad van hen, die U smaden.
10Als ik ween, en mij door vasten kastijd, Wordt het mij tot schande gerekend;
11Trek ik het boetekleed aan, Men gaat er mee spotten;
12Die in de poort zitten, praten over mij, En de slempers maken er liedjes op.