22De Heer heeft gezegd: Ik sleep ze uit Basjan, Haal ze naar boven uit de diepten der zee,
23Opdat gij in hun bloed met uw voeten kunt plassen, Ook de tong van uw honden haar deel van de vijanden krijgt!
24Ziet, daar nadert de feeststoet van God, De feeststoet naar het heiligdom van mijn God en mijn Koning!
25Voorop gaan de zangers, de harpspelers volgen;
26In het midden de maagden met pauken: in koren loven ze God. Dan de heersers, uit Israëls bronnen ontsprongen:
27Benjamin de jongste vooraan, Met de vorsten van Juda in machtige drommen, En de vorsten van Zabulon en Neftali’s vorsten!
28Toon nu uw almacht, o God, die Gij ons hebt betuigd,
29Van uw heiligdom uit voor Jerusalems heil! Laat koningen U geschenken brengen:
30Jonge schapen, kudden stieren en kalveren uit Patros; Met staven van zilver en goud Als vrijwillige schatting der volken;
31Laat Egypte zijn vette gaven brengen, Koesj zijn handen vullen voor God!