3Hoe lang nog stormt gij op een ander los, En stoot hem met u allen omver Als een hellende wand, Of een vallende muur?
4Ze leggen het op zijn ondergang aan, En liegen er op los, om hem in het ongeluk te storten; Ze zegenen wel met hun mond, Maar vervloeken met hun hart.
5Vertrouw rustig op God, mijn ziel, Want van Hem komt mijn heil;
6Hij alleen is mijn rots en mijn redding, Mijn toevlucht: nooit zal ik wankelen!
7Bij God is mijn heil en mijn eer, God is mijn sterkte en mijn stut.