5En om uw geliefden te redden, Strek uw rechterhand uit, en verhoor ons.
6Bij zijn heiligheid heeft God beloofd: Juichend zal ik Sikem verdelen, En het dal van Soekkot meten;
7Mij behoort Gilad, van mij is Manasse. Efraïm is de helm van mijn hoofd, Juda mijn schepter,
8Moab is mijn voetenbekken; Op Edom werp ik mijn schoeisel, Over Filistea hef ik mijn zegekreet aan.
9Maar wie brengt mij nu binnen de vesting, Wie zal mij naar Edom geleiden:
10Moet Gij het niet zijn, die ons hebt verstoten, o God, En niet langer met onze heirscharen optrekt, o God?
11Ach, help ons dan tegen den vijand, Want hulp van mensen is ijdel;
12Maar met God zijn wij sterk, Hij zal onze verdrukkers vertrappen!