2Luister naar mijn schreien, Mijn Koning en God.
3Want tot U richt ik mijn bede, o Jahweh, Reeds in de vroegte hoort Gij mijn smeken; ‘s Morgens leg ik het voor U neer, En zie vertrouwend naar U op.
4Gij zijt geen God, wien de boosheid behaagt, Nooit is de zondaar U welkom;
5Geen goddeloze mag Voor uw ogen verschijnen! Gij haat al wie ongerechtigheid pleegt,