2Neen, in uw hart pleegt gij onrecht, En uw handen banen de weg voor geweld in het land.
3De schurken: ze zijn ontaard van hun moederschoot af; De leugenaars: sinds hun geboorte bedorven!
4Ze zijn venijnig als giftige adders; Ze stoppen hun oren als dove slangen,
5Die niet luisteren naar de stem van bezweerders, En van bekwame belezers.
6O God, sla ze de tanden stuk in hun mond; Jahweh, ruk uit het gebit van dat broed!