7Hoor, mijn volk, en laat Mij spreken; Het u betuigen, Israël: Ik Jahweh, uw God:
8Niet om uw offers spreek Ik u vrij, Of om uw brandoffers, Mij zonder ophouden gebracht.
9Neen, Ik heb den stier uit uw stallen niet nodig, En geen bokken uit uw kooien.
10Want Mij behoren alle dieren in het woud, Het vee en het wild op de bergen;
11Ik ken alle vogels in de lucht, Van Mij is wat zich beweegt op het veld.
12Had Ik honger, Ik behoefde het ú niet te zeggen, Want Mij behoort de aarde met wat ze bevat.
13Of zou Ik soms stierenvlees eten, En bokkenbloed drinken?
14Neen, breng als uw offer een loflied aan God, Onderhoud uw geloften, den Allerhoogste gebracht,