2Van Sion, de kroon der schoonheid, straalt God zijn heerlijkheid uit:
3Hij komt, onze God, en zwijgt niet meer! Verterend vuur gaat voor Hem uit, De stormwind woedt om Hem heen!
4Hij nodigt de hemelen uit, daarboven, En de aarde, om zijn volk te richten:
5“Brengt Mij mijn getrouwen bijeen, Die door offers het Verbond met Mij sloten!”
6En de hemelen verkondigen zijn gerechtigheid; Want God begint het gericht.
7Hoor, mijn volk, en laat Mij spreken; Het u betuigen, Israël: Ik Jahweh, uw God:
8Niet om uw offers spreek Ik u vrij, Of om uw brandoffers, Mij zonder ophouden gebracht.
9Neen, Ik heb den stier uit uw stallen niet nodig, En geen bokken uit uw kooien.
10Want Mij behoren alle dieren in het woud, Het vee en het wild op de bergen;
11Ik ken alle vogels in de lucht, Van Mij is wat zich beweegt op het veld.