5Laat Jahweh uw weg maar bestieren, Verlaat u op Hem: Hij zal hem banen;
6Als de dageraad doet Hij uw gerechtigheid stralen, En als de middagzon uw recht.
7Berust in Jahweh, En blijf op Hem hopen. Benijd niet den man, wien het goed gaat, Ofschoon hij bedriegt.
8Word niet toornig en maak u niet boos, Wind u niet op: gij maakt het maar erger;
9Want de zondaars worden vernietigd, Maar die op Jahweh vertrouwen, bezitten het Land!
10Een ogenblik maar: en de zondaar is er niet meer; Gij zoekt naar zijn plaats: hij is weg.
11Maar de rechtschapenen bezitten het Land, En genieten een heerlijke vrede.