24En mocht hij al wankelen, toch zal hij niet vallen, Want Jahweh houdt hem bij de hand.
25Ik was jong, en nu ben ik oud: Maar nooit heb ik een vrome verlaten gezien;
26Steeds kan hij nog mild zijn en aan anderen lenen, Zijn nageslacht tot zegen zijn.
27Houd u ver van het kwaad, en doe enkel wat goed is, Dan woont gij veilig voor eeuwig;
28Want Jahweh heeft de gerechtigheid lief, En nimmer verlaat Hij zijn vromen. De bozen worden voor eeuwig vernietigd, En het geslacht van de zondaars vergaat;
29Maar de rechtvaardigen bezitten het Land, En blijven er altijd in wonen.
30De mond van den rechtvaardige verkondigt de wijsheid, En zijn tong spreekt wat recht is.
31Hij draagt de Wet van zijn God in zijn hart; Nooit wankelen zijn schreden.