7Hij verzamelde het water der zee in een zak, Legde de oceanen in schuren op.
8Heel de aarde moet Jahweh vrezen, Al de bewoners der wereld Hem duchten.
9Want Hij sprak: en het was; Hij gebood: en het stond.
10De raadslagen der volken gooit Jahweh omver, Hij verijdelt de plannen der naties;
11Maar Jahweh’s raadsbesluit staat in eeuwigheid vast: Wat zijn hart heeft bedacht, van geslacht tot geslacht.
12Gelukkig de natie, die Jahweh tot God heeft, Het volk, dat Hij Zich tot erfdeel verkoos!