13Jahweh ziet neer uit de hemel, Richt zijn blik op alle kinderen der mensen.
14Hij let van de plaats, waar Hij troont, Op alle bewoners der aarde:
15Hij, die aller hart heeft geschapen, En al hun daden doorgrondt.
16Geen koning overwint door de macht van zijn heir, Geen held wordt gered door geweldige kracht;
17Ook het ros kan de zege niet schenken, Door zijn grote snelheid niet redden.
18Maar het oog van Jahweh rust op hen, die Hem vrezen, En die op zijn goedheid vertrouwen:
19Om ze te redden van de dood, Ze in het leven te houden bij hongersnood.
20Onze ziel blijft opzien tot Jahweh: Hij is onze hulp en ons schild;
21In Hem verheugt zich ons hart, Wij vertrouwen op zijn heilige Naam.