7Neen, Jahweh, door uw goedheid alleen Hadt Gij kracht verleend aan mijn geest; Maar nauwelijks hadt Gij uw aanschijn verborgen, Of plotseling zonk ik ineen!
8Jahweh, toen riep ik U aan, En ik bad tot mijn Heer:
9“Wat kan mijn verstomming U baten, En dat ik zink in het graf; Kan het stof U soms loven, En uw trouw nog verkonden?”
10En Jahweh heeft het gehoord, en Zich mijner ontfermd; Jahweh heeft mij geholpen.