5Tot U geroepen, ze werden gered, Op U gerekend, ze zijn niet beschaamd.
6Doch ik ben maar een worm en geen mens, Door de wereld bespot, veracht door het volk;
7Al die mij zien, lachen mij uit, Grijnzen, en schudden meewarig het hoofd:
8“Hij heeft op Jahweh vertrouwd. Laat Die hem nu helpen, En hem verlossen, wanneer Hij hem liefheeft!”