4Op U hebben onze vaderen vertrouwd, Op U zich verlaten, Gij hebt ze verlost;
5Tot U geroepen, ze werden gered, Op U gerekend, ze zijn niet beschaamd.
6Doch ik ben maar een worm en geen mens, Door de wereld bespot, veracht door het volk;
7Al die mij zien, lachen mij uit, Grijnzen, en schudden meewarig het hoofd: