8Rook steeg op uit zijn neus, Verslindend vuur spoot uit zijn mond, En gloeiende kolen spatten er uit.
9Hij boog de hemel, en daalde neer, Grauwe wolken onder zijn voeten;
10Hij besteeg den Cherub en vloog in het rond, Zwevend op de windewieken.
11Hij sloeg de duisternis als een dek om Zich heen, Donkere nevels, dreigende wolken waren zijn tent;
12En door de gloed, die voor Hem uitging, Braakten zijn wolken hagel en vurige kolen.
13En in de hemel donderde Jahweh, Verhief de Allerhoogste zijn stem;
14Hij schoot zijn pijlen en strooide ze rond, Slingerde zijn bliksems, en joeg ze uiteen.
15Open lag de bedding der zee, Het fundament van de aarde kwam bloot: Door uw dreigen, o Jahweh, Door het snuivend gebries van uw neus.