16Van boven boog Hij Zich neer, greep mij vast, En trok mij weg uit de onstuimige wateren;
17Hij verloste mij van mijn grimmigen vijand En van mijn haters, want ze waren te machtig.
18Ze waren uitgetrokken op de dag van mijn rampspoed, Maar Jahweh was mijn beschermer;
19Hij beveiligde mij, En bracht mij redding, omdat Hij mij liefhad.
20Toen werd mijn gerechtigheid door Jahweh beloond, Mijn reinheid van handen vergolden:
21Want ik had de wegen van Jahweh bewandeld, Niet gezondigd tegen mijn God;
22Ik had al zijn geboden voor ogen gehouden, Niet zijn wetten ontweken;
23Ik was voor Hem zonder smet, Had mij zuiver van zonde bewaard;
24Daarom werd mijn gerechtigheid door Jahweh beloond, En mijn reinheid van handen in zijn ogen.
25Want voor getrouwen toont Gij U trouw, Voor rechtschapenen rechtschapen;