5Groot is onze Heer, geweldig zijn macht, Zijn wijsheid oneindig;
6Jahweh richt de nederigen op, Maar de bozen werpt Hij ter aarde.
7Heft Jahweh een jubelzang aan Speelt op de citer voor onzen God:
8Die de hemel met wolken bedekt, En de regen bereidt voor de aarde. Die op de bergen gras doet ontspruiten, En groen voor de beesten, die den mens moeten dienen;
9Die aan het vee zijn voedsel geeft, En aan de jonge raven, die er om roepen.
10Hij vindt geen vreugde in de sterkte der paarden, Hem verheugen geen krachtige schenkels;
11Maar Jahweh heeft behagen in hen, die Hem vrezen, En die smachten naar zijn genade!
12Breng Jahweh lof, Jerusalem; Sion, loof uw God!
13Want Hij heeft de grendels van uw poorten versterkt, Uw zonen binnen uw muren gezegend,
14De vrede aan uw grenzen geschonken, U met de bloem der tarwe verzadigd.
15Hij is het, die de aarde zijn bevelen stuurt, En haastig rept zich zijn woord:
16Die sneeuw als wolvlokken zendt, Zijn ijzel rondstrooit als as.