3Groot is Jahweh, en hooggeprezen, Zijn majesteit is niet te doorgronden!
4Van geslacht tot geslacht zal men uw werken verheffen, En uw machtige daden vermelden;
5Van de heerlijke luister van uw Majesteit spreken, En uw wonderen bezingen;
6Van de macht uwer ontzaglijke daden gewagen, En uw grootheid verkonden!
7Men zal de roem van uw onmetelijke goedheid verbreiden, En over uw goedertierenheid jubelen:
8“Genadig en barmhartig is Jahweh, Lankmoedig, vol goedheid;
9Goedertieren is Jahweh voor allen, Zijn barmhartigheid strekt zich over al zijn schepselen uit!”
10Al uw werken zullen U loven, o Jahweh, En uw vromen zullen U prijzen;
11Ze zullen de glorie van uw Koningschap roemen, En uw almacht verkonden:
12Om de kinderen der mensen uw kracht te doen kennen, En de heerlijke glans van uw Rijk.