18Ga ik ze tellen, ze zijn talrijker nog dan het zand, En als ik ontwaak, is mijn geest met U bezig!
19Dood dan de bozen, o God, En laat de bloeddorstigen ver van mij blijven:
20Die zich tegen uw plannen verzetten, En uw raadsbesluiten willen verijdelen.
21Zou ik niet haten, die U haten, o Jahweh, Niet walgen van wie tegen U opstaan?
22Ik haat ze zo fel, als ik haten kan, Mijn eigen vijanden zullen ze zijn!
23Beproef mij, o God, en doorgrond mijn hart, Toets mij, en ken mijn gedachten: