4Mijn ogen geen slaap gunnen, Mijn wimpers geen sluimer:
5Voordat ik een plaats heb gevonden voor Jahweh, Voor Jakobs Sterke een woning!
6Zie, wij hoorden, dat zij in Efráta was, Wij vonden haar weer in de velden van Jáar;
7Laat ons naar zijn Woning gaan, En ons voor zijn voetbank werpen!
8Jahweh, trek op naar uw rustplaats, Gij zelf en de ark uwer glorie!