42Dan zal ik mijn lasteraars te woord kunnen staan, Want ik vertrouw op uw woord;
43Neem het woord der waarheid niet geheel uit mijn mond, Want ik wacht uw voorschriften af.
44Uw wet wil ik steeds onderhouden, Voor eeuwig en immer;
45Dan zal ik ongestoord kunnen leven, Omdat ik naar uw bevelen vraag.
46Zelfs koningen zal ik van uw vermaningen spreken, En mij er nooit over schamen;
47Ik zal mij aan uw geboden verkwikken, Die ik van harte bemin;
48Tot U zal ik mijn handen verheffen, En uw inzettingen overwegen.
49Gedenk het woord, tot uw dienstknecht gesproken, En waarop Gij mijn hoop hebt gesteld;