149Hoor in uw goedheid mijn smeken, o Jahweh, En wek mij naar uw beschikking ten leven;
150Mijn listige vervolgers zijn al nabij, Maar ze houden zich ver van uw wet;
151Maar Gij ook, Jahweh, zijt nabij, En waarachtig zijn al uw geboden;
152Van oudsher ken ik uw bevelen, Want Gij hebt ze gegeven voor eeuwig!
153Aanschouw mijn ellende, en kom mij te hulp, Want nooit vergeet ik uw wet;
154Wees mijn verdediger en mijn beschermer, En doe mij leven naar uw bestel.
155Het heil blijft ver van de bozen verwijderd, Want ze zoeken uw inzettingen niet;
156Maar uw barmhartigheid, Jahweh, is groot, Wek mij ten leven naar uw woord.
157Al zijn mijn vervolgers en vijanden talrijk, Van uw vermaningen wijk ik niet af;
158Het walgt mij, als ik trouwelozen aanschouw, Die uw geboden niet willen volbrengen.
159Zie, hoe ik uw bevelen liefheb, o Jahweh, Laat mij dan leven naar uw genade;
160Uw woord is een en al waarheid, En eeuwig houden al uw rechtvaardige voorschriften stand.
161Vorsten vervolgen mij zonder enige grond, Maar mijn hart is enkel beducht voor uw woord.
162Ik verheug mij over uw bestel, Als iemand, die rijke buit heeft gemaakt;
163Leugen en haat verfoei ik, Maar uw inzettingen heb ik lief.
164Zeven maal daags zing ik uw lof, Om uw rechtvaardige voorschriften;