118Wie uw inzettingen verlaten, zijn U een gruwel, Want ze bedenken enkel leugens;
119En als afval veracht Gij alle bozen op aarde, Daarom heb ik uw vermaningen lief.
120Mijn lichaam beeft voor U van schrik, En ik ben bevreesd voor uw oordeel!
121Een rechtvaardig oordeel hebt Gij geveld, Lever mij niet over aan mijn verdrukkers;
122Uw woord blijve borg voor uw dienaar, Laat geen onbeschaamde mij kwellen.
123Mijn ogen smachten naar uw heil, En naar uw rechtvaardig bestel;
124Handel met uw dienstknecht naar uw genade, En leer mij uw inzettingen kennen;
125Ik ben uw dienstknecht: ach, geef mij verstand, Opdat ik uw vermaningen moge begrijpen.
126Het is tijd om te handelen, Jahweh: Men verkracht uw wet;
127Daarom heb ik uw geboden lief, Boven goud en edel metaal;