22Nu sprak Josuë: Maakt de ingang van de grot vrij, haalt die vijf koningen er uit, en brengt ze bij me.
23Dit deed men; men haalde de vijf koningen, den koning van Jerusalem, den koning van Hebron, den koning van Jarmoet, den koning van Lakisj en den koning van Eglon uit de grot, en bracht ze bij hem.
24En toen men die koningen bij Josuë had gebracht, riep deze alle Israëlieten tezamen, en sprak tot de aanvoerders van het krijgsvolk, die met hem meegetrokken waren: Komt hier, en zet uw voet op de nek van deze koningen. Ze traden nader, en zetten hun voet op hun nek.