47Toen hij vernam, dat Jesus uit Judea naar Galilea gekomen was, ging hij naar Hem toe, en verzocht Hem, zijn zoon te komen genezen; want die lag op sterven.
48Maar Jesus sprak tot hem: Zo gij geen tekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet.
49De hofbeambte zei Hem: Heer, kom mee, eer mijn kind dood is.
50Jesus sprak tot hem: Ga heen, uw zoon is gezond. De man geloofde het woord, dat Jesus hem zeide, en ging heen.
51Maar reeds onderweg kwamen zijn dienaars hem tegen en zeiden, dat zijn zoon weer gezond was.
52Hij vroeg hen naar het uur, waarop de beterschap was ingetreden. Ze zeiden hem: Gisteren, te zeven uur, heeft de koorts hem verlaten.
53De vader erkende, dat dit juist het uur was, waarop Jesus hem had gezegd: Uw zoon is gezond. En hij geloofde met heel zijn gezin.
54Ook dit tweede teken deed Jesus na zijn komst uit Judea in Galilea.