1Na de ramp sprak God tot Moses en tot Elazar, den zoon van den priester Aäron:
2Neemt het getal op van heel de gemeenschap der Israëlieten van twintig jaar af, alle strijdbare mannen in Israël naar hun families.
3Moses en de priester Elazar monsterden ze dus in de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho,
4van twintig jaar af, zoals Jahweh het Moses bevolen had. Dit waren de Israëlieten die uit Egypte waren getrokken:
5Ruben, Israëls eerstgeborene. De geslachten der Rubenieten waren: Het geslacht der Chanokieten van Chanok; het geslacht der Palloeïeten van Palloe;