6voor Simeon Sjeloemiël, de zoon van Soerisjaddai;
7voor Juda Naässon, de zoon van Amminadab;
8voor Issakar Netanel, de zoon van Soear;
9voor Zabulon Eliab, de zoon van Chelon.
10Voor de zonen van Josef, voor Efraïm Elisjama, de zoon van Ammihoed; voor Manasse Gamliël, de zoon van Pedasoer.
11Voor Benjamin Abidan, de zoon van Gidoni;
12voor Dan Achiézer, de zoon van Ammisjaddai;
13voor Aser Pagiël, de zoon van Okran;
14voor Gad Eljasaf, de zoon van Deoeël;
15voor Neftali Achira, de zoon van Enan.
16Deze moeten uit de gemeenschap worden opgeroepen, als de vorsten van de stammen hunner vaderen en stamhoofden van Israël.