5of wie een of ander ongedierte of een mens, waardoor men onrein wordt, heeft aangeraakt,
6is tot de avond onrein en mag niet van de heilige gaven eten. Eerst als hij een bad heeft genomen,
7en de zon is ondergegaan, is hij weer rein, en mag hij dus van de heilige gaven eten; want het is zijn levensonderhoud.
8Ook mag hij geen gestorven of verscheurde dieren eten; daardoor wordt hij onrein. Ik ben Jahweh!