11Wat geef Ik om uw talloze offers, Spreekt Jahweh! Ik ben zat van de offers van rammen, En van het vet van kalveren; Het bloed van stieren, van lammeren en bokken, Ik lust het niet meer.
12Opgaan, om mijn aanschijn te zien, Mijn voorhof betreden: wie eist het van u?
13Neen, brengt geen nutteloze spijsoffers meer; De wierook walgt Mij. Nieuwe maan, sabbat of hoogtij: Ik duld geen feesten tezamen met misdaad;
14Ik haat uw stonden en tijden, Ze zijn Mij een last; Ik ben moe ze te dragen.