24 Vier dingen zijn de kleinste op aarde; Toch zijn ze wijzen te slim af!
25 De mieren: het is een volk zonder kracht, Maar ‘s zomers vergaart het zijn voedsel;
26 De klipdassen: het zijn zwakke dieren, Maar ze hebben hun hol in de rots;
27 De sprinkhanen: ze hebben geen koning, Maar hun zwerm trekt ordelijk uit;
28 Een hagedis: ze laat zich met de handen vatten, Maar ze woont in de paleizen des konings.
29 Drie dingen hebben een statige tred; Vier dingen hebben een statige gang:
30 Een leeuw, de held onder de dieren, Voor niets schrikt hij terug;
31 Een haan, die trots voor de kippen uitloopt; Een bok, die de geiten voorafgaat; Een koning aan het hoofd van zijn troepen.
32 Moogt ge dwaas zijn of verstandig: Als ge u verheffen wilt, hand op de mond!
33 Want een druk op melk geeft boter, Een druk op de neus geeft bloed, Een druk op de gramschap geeft twist!