13 Een koning heeft welbehagen in eerlijke taal, En houdt van iemand, die waarheid spreekt.
14 De toorn eens konings is de bode van de dood; Een wijs man weet hem te ontwapenen.
15 Een vriendelijk gezicht van den koning betekent leven, Zijn welgevallen is als een wolk vol lenteregen.
16 Wijsheid verwerven is beter dan goud, Ervaring krijgen verkieslijker dan zilver.
17 Het pad der deugdzamen weet het kwaad te vermijden; Wie op zijn weg let, beschermt zichzelf.
18 Hoogmoed komt vóór de val, Hooghartigheid, voordat men struikelt.