1 Wie op tucht gesteld is, is op kennis gesteld; Wie geen vermaning kan velen, is als redeloos vee.
2 De deugdzame geniet het welbehagen van Jahweh, Doortrapte mensen veroordeelt Hij.
3 Door misdaad houdt de mens geen stand, Maar de wortel der rechtvaardigen is onwrikbaar.
4 Een flinke vrouw is de kroon van haar man; Een die zich misdraagt, een kanker in zijn gebeente.
5 Wat rechtvaardigen overleggen is recht, Wat bozen uitdenken bedrog.